Neem eens kwali-tijd
Taal verwijst naar iets buiten haar. Het woord is niet het ding. Boom, vuur, mededogen zijn identiek met woord noch semantiek. Ze verwijzen slechts naar een eik, naar kampvuur, bijvoorbeeld, of naar vriendelijke betrokkenheid bij andermans vreugde of verdriet. Dat wisten de auteurs van ‘Ik ben, die ik ben’ (Exodus 3:14) al. En ook Gertude Stein moet met de filosofische, cognitieve en verwijzende problematiek van taal bekend zijn geweest: Rose is a rose is a rose is a rose. – Pas de ontvanger van woorden, geschreven of als gesproken klanken, geeft er inhoud aan, mits de boodschap van een zender in haar resoneert. En hoe complexer een verwoorde zaak, des te groter het risico van misinterpretatie is. Kortom: álle tekst is fictie, gemaakt (afgeleid van het Latijns facere dat maken of doen betekent). Zelfs een krantenartikel wordt tijdens zijn productie in de ethisch-culturele zienswijze van een maker ondergedompeld.
Ook de schilderkunst veinst ‘werkelijkheid’, aanvankelijk in twee dimensies, later driedimensionaal. Met één los veegje bootst een geniaal kunstenaar een geribbeld patroon van een kanten kraag na – om over de op magnifieke wijze gefingeerde expressie van ’s mans karakter, al uitzoomend, nog maar te zwijgen. Vol sprakeloze bewondering dring je een klassiek schilderij steeds dieper binnen. Net als voor het lezen van een gedicht kun je er uitgebreid de tijd voor nemen (mits jouw tijd niet volledig opgaat aan nutteloze tijdroof door elektronica).
Bij muziek ligt dit allemaal anders. Architectuur is, om met Goethe te spreken, gestolde muziek. Haar discours voltrekt zich dus binnen de tijd: stilstaan is er niet bij. In de muziek is het altijd nú, en nu en nu, steeds weer opnieuw. Als abstractste der kunsten staat ze misschien wel het dichtst bij ons voelen. Ze noopt tot welwillende aandacht, want voor je het weet, is het nú vervlogen en is ze al een maat verder. Ze heeft ook stilte nodig als ontstaans- en bestaansgrond. Stilte maakt muziek. En de afwezigheid ervan. Tussen deze polen ontwikkelt zij haar auditieve landschap, eerst vlak, in twee dimensies, en later, op zijn laatst vanaf Ludwig van Beethoven, komt er nog een bij.
Neem diens 3de symfonie bijvoorbeeld. Dit werk behoort tot mijn absolute ‘top tien’ aller tijden, al jenden wij onze muziekdocent destijds op de middelbare school: of hij niet weer eens iets wilde vertellen over Beethovens ‘Erotica’. Pubers waren we, maar aardige pubers. Want we wisten wel beter: dat de geniale toonkunstenaar uit Bonn zijn heroïsche symfonie had opgedragen aan Bonaparte, in zijn enthousiasme voor deze verlichte leider. Toen Beethoven evenwel hoorde dat de kleine Corsicaan zich op 2 december 1804, nota bene zélf, tot keizer had gekroond, ontbrandde hij in woede om Napoleons verraad aan de Verlichting en had hij de partituur bijkans in de hens gestoken. Tot ons aller geluk kraste hij op de titelpagina van de handgeschreven partituur slechts intitolata Bonaparte door, maar deed dat dermate fanatiek dat er van diens achternaam nog slechts te restte en alleen een heus gat in papier deed vermoeden wiens naam daar ooit geprijkt had.
Dove kwartel
In die dagen raakt Beethoven zienderogen geïsoleerd. Hij wordt in toenemende mate doof, en rond 1810 is hij zo doof als een kwartel. Een kwartel? Maar met het gehoor van die weidevogel is helemaal niks mis. Het is alleen een stomme vogel omdat hij zich zo gemakkelijk, met een kwartelfluitje, laat vangen. ‘Der Vogel ist aber doof ‘, zouden onze Oosterburen zeggen.
‘Mijn oren suizen en bruisen, onophoudelijk, dag en nacht,’ klaagt hij in een brief uit 1801 aan zijn jeugdvriend, de arts Franz Wegeler. En hij vervolgt: ‘Ik hoor de hoge tonen van instrumenten, zangstemmen niet. ... En toch, zodra iemand schreeuwt, is dat onverdraaglijk voor mij.’ Wat een tragedie – voor een van ’s wereld meest geliefde toondichters.
In 1802 schrijft de 32-jarige de hartverscheurende woorden: ‘Oh, gij mensen, die mij als vijandig, koppig of misantropisch beschouwen of verklaren. Wat doen jullie mij onrecht aan. Jullie kennen de geheime oorzaak niet.’ En dan de woorden, waaruit iets van schaamte spreekt (in de 19e eeuw beschouwde men dove mensen als dom en belachelijk): ‘Wat een vernedering wanneer iemand naast me staat en van veraf een fluit hoort … – en ik hoor niets!’ En zo komen Beethovens weergaloze improvisatieavonden op de piano tot een einde.
Een geniale ziel straalt weliswaar uit een pokdalig gezicht. Maar de vonkelende ogen bekoren aanbeden schonen niet, ondanks gelijkgestemde zielen. Zijn adel is er niet een overgeërfd door afstamming, maar een van de geest. En die buigt nimmer zijn hoofd, zelfs niet voor majesteiten. In een tragisch huwelijk verbindt Beethoven zich een leven lang aan de kunst. Want zij weerhoudt hem van suïcide: ‘Alleen zij – de kunst – houdt me tegen. Ach, het lijkt me onmogelijk de wereld te verlaten voordat ik niet alles heb geschapen, waartoe ik mezelf in staat acht, en dus leef ik dit ellendige leven.’
Zijn doofheid is een progressief proces dat vermoedelijk door overmatige botwoekering of botgroei op en rondom de stijgbeugel in het middenoor veroorzaakt wordt en zich over bijna een decennium voortsleept. Steeds knorriger wordt hij, die vreemde snoeshaan uit het Rijnland, die ruzie zoekt met huisbazen. Liefst wil hij naar Parijs, of nog mooier: naar Londen, en er in het kielzog van Händel zijn fortuin maken. Maar zijn ruim dertig verhuizingen beperken zich uitsluitend tot Wenen.
Vreugde!
In de gehuurde appartementen moet het vreselijk hebben gestonken, niemand waste zich, en met een lekkend 18de-eeuws riool stroomden fecaliën en keukenafval gewoon de straatgoot in, met stankoverlast tot gevolg; om over de troep in huize Beethoven nog maar te zwijgen: halflege flessen wijn, staand of liggend, stapels notenpapier op de vleugel, de tafel en overal over de krakende vloer. Beethoven is eeuwig benauwd om genoeg inkomsten, maar transcendeert materiële zaken uiteindelijk volledig omwille van het op papier fixeren van wat zijn innerlijke stem hem ingeeft. Geen mens in het universum die existentiële diepe nood muzikaal aangrijpender weet te verwoorden – en niemand die onvoorwaardelijke, universele vreugde verheffender vorm geeft.
Freude … ! Ooit zag ik een tot vogelverschrikker verworden componist met hoge zwarte hoed op, klapwiekend vóór Geert Wilders staan, in volledige zelfvergetelheid ergens in een achteraf Weens steegje, neuriënd: ‘Freude … Freu-heu-heude …! Alle Mensen, alle Menschen, álle Menschen … werden Brüder, wo dein sanfter Flügel weilt!!’ Maar dat was voor dovemans oren.
Beethoven schept een eigen universum. Daarin lukt het hem steeds weer het menselijk lijden te compenseren: in zijn Egmont-opus (nr. 84), bijvoorbeeld, wordt de graaf als vrijheidsstrijder op instigatie van Alva weliswaar onthoofd, maar in het besef dat ich sterbe für Freiheit, für die ich lebte. Het stuk eindigt met een Sieges-Symphonie. En dan zijn politieke omstandigheden ook nog eens hoogst actueel, nu vrijheid wereldwijd onder steeds openlijkere druk van populisten en autocraten komt te staan. Kortom: Beethovens warmbloedige Egmont-opus is én blijft actueel, spetterend opgevoerd in zijn volledige versie, inclusief de in huidig Nederlands hertaalde Grillparzer-teksten. ’t Is maar ’n idee.
Zijn Derde voltooit Beethoven op de messiaanse leeftijd van 33 jaren. Als blauwdruk lijkt ze al zijn latere werk in zich te dragen. Het publiek moet aan het begin van de 18de eeuw met opengevallen mond naar deze muziek hebben geluisterd – wat een lefgozer, die Beethoven; nooit eerder gehoorde klanken; een muzikale revolutie!
En wat een onuitputtelijke, bruisende rijkdom aan ideeën. Vanaf het begin sleurt Beethoven je mee, zijn muzikale waterval in, waarin je lijkt te verzuipen, te stikken, soms in eigen tranen, tot je de allerhoogste hemels wordt in getild, je herpakt, op adem komt in een muzikaal nirvana om vervolgens weer brut een aards leven in geworpen te worden. Ook muziek kan bipolair zijn – en heilzaam. In deze symfonie wordt immers niet het lijden verheerlijkt, want het zijn haar aardse heroïsche klanken die hemel en aarde onder je voeten doen beven.
Van de complexe wiskundige en architectonische structuur van Beethovens immense klankschepping hoef je niets af te weten, om toch tot op het merg van je ziel geraakt te worden. Vergeet de ‘hoofdvorm van een sonate’ met haar ritmische en melodische thema’s die aan de opbouw van deel 1, het Allegro con brio, (opgewekt met vuur) ten grondslag ligt.
Laat je wakker schudden door de dubbele donderslag van de opening en laat de bliksem inslaan en de lucht klaren voor de nu volgende muzikale revolutie – luister met je hart. En huiver van de halsbrekende toeren waartoe een componist een orkest veroordeelt, mits de orkestleider de zaak strak bij elkaar weet te houden.
Ze kunnen je niet ontgaan: de vele, echt schokkende momenten, waarbij, steigerend en tegen het ritme in, de nadruk niet op de normale puls – de eerste slag van een maat – valt (syncope), de fuga-achtige meerstemmigheid van bepaalde passages (polyfonie, fugato, contrapunt), de dissonante slagen van afgronddiepe vertwijfeling, de suspense à la Hitchcock met aansluitende losbarstende bevrijding. Wanneer dan de klanken van dit muzikale spektakel je hele lijf vullen, tot de laatste cel aan toe, vervagen als in één groot orgasme je fysieke begrenzingen en versmelt je met het grote, woordeloze onbekende, met oneindige ruimtelijkheid – met Universele Liefde. Warm bloed doorstroomt deze muziek, en ze is daarmee geen surrogaathemel, geen ivoren toren.
De veelvuldige dialogen tussen de verschillende instrumentgroepen, houtblazers die er even uitspringen, koperen hoorns die er met het thema breed geblazen uitbreken – deze elementen zijn het, die de ruimtelijke dimensie aan het muzikale universum van Beethovens Derde toevoegen.
Het tweede deel, de Marcia funebre (Adagio assai), de zeer langzame dodenmars naar Frans gebruik, grijpt je naar de keel. Daarvoor hoef je de driedelige structuur van dit deel niet eens te begrijpen. De muziek wordt nergens zelfgenoegzaam of sentimenteel. Hobo, dwarsfluit, fagot, piccolo wisselen het samenspel met elkaar en met de strijkers af. Bijwijlen zwelt het orkest aan tot diep dramatische tutti om vervolgens dof voort te schrijden: het levensspel tussen samentrekken en ontspannen, in- en uitademen, worden en vergaan.
Geen Menuet als derde deel, zoals tot dusver gebruikelijk, maar een Scherzo (Allegro vivace). De levendige muziek stroomt ondeugend, speels, parmantig voort en de diverse stemmen vloeien vrijwel naadloos in elkaar over. Met behoorlijk wat frisse buitenlucht lijkt hoorngeschal in de verte tot de jacht uit te nodigen. Geen vuiltje aan de lucht, opgewekte vrolijkheid evoceert verwachting.
Het vierde deel, Finale, vormt samen met het eerste deel een magistrale steunpilaar. Beide hoekpijlers dragen een breed muzikaal firmament. Het basistempo van dit deel is Allegro molto, zeer snel. Het deel begint met een toccata-achtige passage van elf maten, waarbij de violisten de snaren van hun instrument tokkelen (pizzicato). Vervolgens stellen de bassen hun thema tweemaal voor, eerst in drie stemmen en vervolgens vierstemmig. Dan voegt Beethoven een tegenmelodie in hoge noten (melodisch discant contrapunt) toe, die vervolgens in een korte fuga (fugato) overgaat. Tevens volgt er de verandering van toonsoort (modulatie) naar C-klein. Het thema van de bassen wordt nu niet alleen in de oorspronkelijke vorm toegepast, maar ook gespiegeld. En steeds opnieuw vloeien ideeën in. Beethoven toont zich hier als meester van het contrapunt, een vorm van meerstemmigheid die Bach tot grote hoogte wist te brengen. ‘De man had niet Beek (Bach) moeten heten, maar Oceaan (Meer).’ In woorden van die strekking moet Beethoven zich ooit over zijn illustere voorganger hebben uitgelaten. Het tempo neemt al snel af tot poco andante (rustig schrijdend). Het thema komt in alle instrumentgroepen terug en breidt zich allengs uit tot koraal, gevolgd door een verrassende overgang naar As-groot. Dan wordt het thema voor de zesde keer gevarieerd. En dan zet het slotgedeelte (coda) in, nota bene met razende zestiende noten in presto, om vervolgens stormachtig en fanfareachtig te landen in de heroïsche toonsoort Es-groot. Het deel eindigt glorieus.
Van deze eerste, zeer bescheiden aanzet tot analyse hoef je gelukkig niet op de hoogte te zijn, om het vierde deel te kunnen appreciëren.
Mijn beste vriend vertelde mij zopas dat hij alle symfonieën van Beethoven achter elkaar beluisterd had en ze eerder saai had gevonden. Ik verstarde in sprakeloosheid. Pas later drong het tot mij door dat zijn gehoor compleet was verkracht door misselijk makende, dik opgezette en verwaande Wagneriaanse golvingen. Nochtans ben ik mijn vriend voor zijn ongevoelige opmerking de nodige dank verschuldigd: die zette me namelijk aan Beethovens Derde eindelijk eens aandachtig te beluisteren en wel in diverse uitvoeringen: de prachtige versie van de Canadees Yannick Nézet-Séguin, die met het Chamber Orchestra of Europe kleur aan de muziek geeft, de onstuimige versie van Simon Rattle met de Wiener Philharmoniker en de haarscherpe precisie van Sir George Solti met het Chicago Symphony Orchestra.
Tot slot is hier een waarschuwing op zijn plaats: hoed u voor Disney’s Fantasia, zelfs wanneer u als novice oprechte belangstelling toont voor ‘serieuze’ muziek! De kennis die mij begin 1980’er jaren de remake van dit monsterlijke gedrocht mee insleurde, neem ik dat tot op de dag van vandaag hoogst kwalijk. Verschoon mij alsjeblieft van elke vorm van Amerikaanse Hollywood-didactiek die poogt mij klassieke muziek of wereldliteratuur nader te brengen. Zelfs al gebruik je als nog maagdelijke debutant die verschrikkelijke Disney-productie alleen maar als opstapje om kennis met klassieke muziek te maken: in godsnaam, doe het niet!! Hoeveel jaren heeft het me niet gekost, voordat ik ze uit mijn verbeelding uitgewist had bij het beluisteren van Beethovens Pastorale, zijn zesde symfonie: de zoetsappige cupido’s, kinderachtige faunen, infantiel huppelende centaurs, de vette, aangeschoten, met druiventrossen behangen Bacchus en de boosaardige, bliksem smedende Zeus uit de geromantiseerde Amerikaans-Grieks-Romeinse mythologie! Bij het luisteren onlangs naar Beethovens Derde voelde ik zelfs nog even laatste visuele stuiptrekkingen. En als ik de openingsregels van Goethes humoristisch bedoelde waarschuwingsvinger in der Zauberlehrling weer eens memoreer, staat ie voor me: Micky Mouse, met toverhoed en veel te lang rood gewaad, en al die zich splijtende bezems. Let wel: the Lion King is mijn favoriete tekenfilm en ik reken mij zeker ook niet tot een elitaire cirkel van fundamentalistisch-orthodoxe kunstminnaars.
De geestdodende tijdverslindende elektronische gadgets met hun dagelijks verplichte onderhoud, de vloed aan voorgekauwde, visuele indrukken die uit apps op smart phones en tablets instromen in de verbeelding van jonge kinderen en van egootjes rolbewuste, luie, egocentrische ettertjes in solipsitische universums maken, de overal tintelend borrelende en zuigende collectieve ADHD, die ons geen seconde rust gunt … in de greep daarvan zouden we ons voorbeeldige modelleven te langen leste wel eens moeten bekostigen met de opoffering van onze fundamentele vrijheid.
Neem eens kwali-tijd voor Beethoven, en kom na afloop op adem met Bachs Goldbergvariationen, bijvoorbeeld uitgevoerd door de frisse, jonge pianist Hannes Minnaar!
Ontzagwekkend!
Bron afbeelding:
Willy (Wilhelm) Kauer (Artist), Josef Danhauser, Totenmaske von Ludwig van Beethoven (Kopie), around 1950, Wien Museum Inv.-Nr. 165673, CC BY 4.0, Foto: Birgit und Peter Kainz, Wien Museum (https://sammlung.wienmuseum.at/en/object/328531/)
© 2024 - Rolf F.J. Wennekes

Het dodenmasker van Ludwig van Beethoven
Reactie plaatsen
Reacties